Had Jezus biologische broers? Een uitleg over de vermeende "broers" van Jezus
- Alexander

- Jan 6
- 10 min read
Updated: Aug 3

Het onderwerp van de zogenaamde “broeders van Jezus” is een veelbesproken punt tussen verschillende christelijke tradities. Een grondige interpretatie van de Bijbel en het taalgebruik in die tijd helpt om de situatie beter te begrijpen.
In de Bijbel worden vier "broers" van Jezus genoemd: Jakobus, Jozef, Simon en Judas, evenals zusters. Dit heeft geleid tot de vraag of Maria, de moeder van Jezus, andere kinderen had. De katholieke leer stelt echter dat Maria eeuwig maagd bleef. Uit een diepere analyse van de Schrift blijkt dat deze "broers" geen biologische kinderen van Maria waren. In Mattheüs 27 en Johannes 19 wordt duidelijk dat Jakobus en Jozef kinderen waren van een andere Maria, de vrouw van Klopas, en niet van Maria, de moeder van Jezus. Over Simon en Judas wordt door vroege kerkhistorici vermeld dat zij ook geen kinderen van Maria waren, maar mogelijk zonen van Klopas uit een eerdere relatie.
De term "broers" wordt in de Bijbel vaak gebruikt om naaste verwanten aan te duiden, zoals neven, omdat er in het Hebreeuws en Aramees geen aparte woorden bestaan voor "neef" of "oom." Dit wordt bevestigd door andere Bijbelse voorbeelden, zoals Abraham en Lot, die als "broers" worden aangeduid terwijl Lot eigenlijk Abrahams neef was. Bovendien wijst het feit dat Jezus Maria aan de apostel Johannes toevertrouwde tijdens zijn kruisiging erop dat Maria geen andere kinderen had. Volgens de Joodse wet (zie: Zorgplicht volgens de Thora) zou een andere zoon voor Maria hebben moeten zorgen als Jezus broers had gehad, maar dit gebeurde niet
Hier volgt een goed verwoorde uitleg die rekening houdt met zowel de Bijbelse tekst als de historische en taalkundige context:
De 'broeders' van Jezus: Een kwestie van taal en context
In het Nieuwe Testament wordt meerdere malen gesproken over de "broeders" van Jezus, zoals in
Mattheüs 13:55-56: "Is dit niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria en zijn broers Jakobus, Jozef, Simon en Judas? En zijn al zijn zusters niet bij ons?"
Op het eerste gezicht lijkt dit te suggereren dat Jezus biologische broers en zussen had. Maar een nauwkeuriger blik op de taal en de context toont dat dit niet per se het geval is.
Taalgebruik in de tijd van Jezus
De Bijbel is geschreven in het Grieks, maar veel van de termen en concepten komen voort uit het Hebreeuws en Aramees, de talen die Jezus en zijn tijdgenoten spraken. In die talen bestonden geen aparte woorden voor "neef", "nicht", "oom", of "tante". Het woord dat werd gebruikt voor zulke relaties was hetzelfde als voor broers en zussen. Het Griekse woord dat in de Bijbel wordt gebruikt voor "broers" is ἀδελφοί (adelphoi). Dit kan zowel directe biologische broers betekenen als bredere familieleden of zelfs geestelijke verwanten. Zo wordt bijvoorbeeld Lot in het Oude Testament een "broer" van Abraham genoemd, terwijl hij feitelijk zijn neef was (Genesis 14:14).
Wie waren de 'broeders' van Jezus volgens de Bijbel?
De Bijbel noemt vier broeders van Jezus: Jakobus, Jozef (ook bekend als Josef of Joses), Simon en Judas (Mattheüs 13:55). Maar wanneer we verder lezen in Mattheüs 27:56 en Johannes 19:25, krijgen we aanvullende informatie:
Mattheüs 27:56 vermeldt dat bij de kruisiging van Jezus een vrouw genaamd Maria aanwezig was, "de moeder van Jakobus en Jozef". Dit is een andere Maria dan de moeder van Jezus.
Johannes 19:25 noemt deze vrouw "Maria, de vrouw van Klopas". Hieruit blijkt dat Jakobus en Jozef niet de zonen waren van Maria, de moeder van Jezus, maar van een andere Maria en haar echtgenoot Klopas. Dit roept de vraag op waarom zij "broeders" van Jezus worden genoemd.
Waarom worden zij 'broeders' genoemd?
Het gebruik van het woord adelphoi in het Nieuwe Testament kan erop wijzen dat deze "broeders" van Jezus naaste familieleden waren, mogelijk neven. In de Joodse cultuur van die tijd was het heel gebruikelijk om uitgebreide familieleden als broeders en zusters aan te duiden. Dit versterkt het idee dat deze mannen geen biologische broers van Jezus waren.
Omdat er in het Hebreeuws of Aramees geen specifieke woorden waren voor relaties zoals "neef" of "oom," gebruikten mensen uit die tijd, zelfs als ze Grieks spraken, het woord voor "broer" (in het Grieks adelphoi) om nauwe familieleden aan te duiden. Maar nu kun je je afvragen: "Oké, het Griekse woord kan 'naaste verwant' betekenen, maar hoe weten we zeker dat deze zogenaamde broeders van Jezus nauwe familieleden waren en niet de biologische kinderen van Maria?"
De Bijbel zelf biedt hier aanwijzingen. In Mattheüs 27:56 en Johannes 19:25 worden de ouders van twee van deze "broeders" genoemd: Jakobus en Jozef. Hun ouders waren niet Maria en Jozef, maar een andere Maria en haar echtgenoot, Klopas. Dit roept misschien de vraag op: "Wat dan met de andere twee broeders, Simon en Judas? Hoe past dit in het geheel?"
Volgens historische bronnen en de geschriften (zie kop: historische bronnen) van de vroege kerk zijn Simon en Judas de zonen van een man genaamd Klopas. Uit deze traditie blijkt dat Klopas eerder een vrouw had met wie hij twee zonen kreeg. Na het overlijden van zijn eerste vrouw hertrouwde hij met een andere Maria, met wie hij twee andere zonen kreeg, namelijk Jakobus en Jozef. Dit betekent dat alle vier de broeders van Jezus – Jakobus, Jozef, Simon en Judas – zonen van Klopas waren, en niet van Maria en Jozef.
Maar waarom werden deze vier mannen dan "broeders van Jezus" genoemd? Het antwoord ligt in de familiebanden. Volgens de vroege kerkgeschiedenis (zie kop: historische bronnen) was Klopas een verwant van Jozef, de adoptievader van Jezus. Hierdoor werden de kinderen van Klopas als nauwe verwanten van Jezus beschouwd en in de Joodse cultuur aangeduid als "broeders."
Een mogelijke tegenwerping is: "Goed, Jakobus en Jozef waren niet de kinderen van Maria, maar wat als Simon en Judas dat wel waren?" Hier komt een cruciaal detail naar voren dat dit uitsluit: Toen Jezus aan het kruis hing, gaf Hij Maria niet in de zorg van een van deze broeders, maar aan de apostel Johannes (Johannes 19:26-27). In de Joodse cultuur en volgens de wet was het de plicht van een zoon om voor zijn moeder te zorgen, vooral na het overlijden van de vader. Aangezien Jozef al overleden was, zou het logisch zijn geweest dat Maria’s andere zonen (als ze had bestaan) deze verantwoordelijkheid op zich namen. Maar dat gebeurde niet.
In plaats daarvan vertrouwde Jezus Maria toe aan Johannes, die geen bloedverwant was. Dit is een sterk bewijs dat Maria geen andere kinderen had, want als zij die wel had, zou het volgens de Joodse wet en traditie niet aan Jezus zijn geweest om deze zorg buiten de familie te plaatsen. Bovendien toont dit aan dat ook Jozef geen andere kinderen had uit een mogelijk eerder huwelijk, want anders zou een van hen de verantwoordelijkheid hebben overgenomen.
Bovendien heeft de vroege kerk, met name in de traditie van de eeuwige maagdelijkheid van Maria, altijd vastgehouden dat Maria geen andere kinderen had dan Jezus. Dit wordt bevestigd in geschriften van de vroege kerkvaders, zoals Hiëronymus, die duidelijk maakt dat de "broeders" van Jezus neven waren.
De geschriften van Hiëronymus (ongeveer 347–420), een vroege kerkvader en Bijbelgeleerde, verdedigen sterk het geloof in de eeuwige maagdelijkheid van Maria. Hij verwierp het idee dat Maria na Jezus nog andere kinderen had. Zijn belangrijkste werk hierover is de tekst "Adversus Helvidium" ("Tegen Helvidius"), waarin hij reageert op Helvidius, een schrijver die beweerde dat Maria na Jezus kinderen had en dat de "broeders" van Jezus in de Bijbel zijn biologische broers waren.
Historische bronnen:
1. Eusebius van Caesarea (ca. 260–340)
Eusebius, bekend als de "vader van de kerkgeschiedenis," vermeldt in zijn werk "Kerkgeschiedenis" (Historia Ecclesiastica) dat Klopas een broer was van Jozef, de echtgenoot van Maria. Hierdoor waren de kinderen van Klopas verwanten van Jezus.
Bron: Historia Ecclesiastica, Boek III, Hoofdstuk 11
"Jakobus, de broeder des Heren, wordt niet zo genoemd omdat hij een zoon was van Maria, maar omdat hij een zoon was van Klopas, de broer van Jozef."
2. Hiëronymus (ca. 347–420)
In zijn geschrift Adversus Helvidium verdedigt Hiëronymus de leer van Maria’s eeuwige maagdelijkheid. Hij stelt dat de "broeders" van Jezus geen biologische broers zijn, maar neven, zonen van Klopas en een andere Maria (die mogelijk Maria’s zus was).
"Als de broeders van de Heer zonen van Maria waren en niet van Maria’s zus, die de vrouw van Klopas was... Maria’s maagdelijke heiligheid zou worden aangetast."
Hiëronymus benadrukt ook dat het woord adelphoi (broers) in de Bijbel vaak verwijst naar nauwe verwanten, niet uitsluitend biologische broers.
3. Papias van Hiërapolis (ca. 60–130)
Papias, een vroege kerkvader, beschrijft in fragmenten van zijn geschriften dat Maria van Klopas, een andere Maria dan de moeder van Jezus, de moeder was van Jakobus en Jozef.
Bron: Overgeleverd door Eusebius in Historia Ecclesiastica, Boek III, Hoofdstuk 39.
"Maria, de vrouw van Klopas, was de moeder van Jakobus de Mindere en Jozef."
4. Hegesippus (ca. 110–180)
Hegesippus, een vroege christelijke historicus, wordt vaak geciteerd door Eusebius. Hij vermeldt dat Klopas de vader was van Jakobus en Jozef, die werden beschouwd als verwanten van Jezus.
Bron: Overgeleverd door Eusebius in Historia Ecclesiastica, Boek IV, Hoofdstuk 22.
“Klopas was een broer van Jozef.”
5. Origenes (ca. 185–253)
Origenes was een vroege theoloog die de eeuwige maagdelijkheid van Maria verdedigde. In zijn geschriften maakt hij duidelijk dat de "broeders" van Jezus geen biologische kinderen van Maria waren.
"Het is onacceptabel dat Maria, de tempel van de Heer, die door de Heilige Geest werd vervuld, later een gewoon huwelijk zou hebben gehad."
Commentaar op Matteüs (Fragment 10).
6. Augustinus van Hippo (354–430)
Augustinus bekrachtigde de leer van Maria’s eeuwige maagdelijkheid in verschillende werken. Hij bevestigde dat de "broeders" van Jezus naaste verwanten waren en geen biologische broers.
Citaat:
“Maria bleef altijd maagd, en wat in de Schrift wordt aangeduid als broeders van Jezus, zijn nauwe familieleden.”
De Virginitate Perpetua Sanctae Mariae (Over de eeuwige maagdelijkheid van Maria).
7. Apocriefe teksten
Hoewel ze niet canoniek zijn, bieden apocriefe geschriften zoals het Proto-evangelie van Jakobus (ca. 150) inzicht in de vroege christelijke traditie rond Maria’s eeuwige maagdelijkheid. Het Proto-evangelie stelt dat Maria door haar ouders was toegewijd aan God en maagd bleef, ook na de geboorte van Jezus.
Citaat:
"Jozef zei: 'Ik heb kinderen en ik ben oud; zij is nog jong.' Maria bleef maagd, en de Heer werd in heiligheid geboren."
Een veelgehoorde tegenwerping van niet-katholieken is dat Mattheüs 1:25 vermeldt dat Jozef Maria niet "kende" (dat wil zeggen, geen relatie met haar had) tot na de geboorte van Jezus. Dit zou impliceren, volgens hen, dat Jozef en Maria na de geboorte van Jezus een normaal huwelijk met seksuele relaties hadden. Sommigen zullen zelfs zeggen:
"Prima, we accepteren dat Maria geen andere kinderen had, maar dat betekent niet dat zij haar hele leven maagd was. Ze konden alsnog een huwelijk hebben gehad waarin seksuele relaties voorkwamen, zonder dat daar meer kinderen uit voortkwamen."
Dit argument wordt gebaseerd op het woord "tot" (in het Engels until). Maar hier is het probleem: het woord "tot" in de Bijbel impliceert geen verandering in omstandigheden na het genoemde moment. We zien dit in meerdere bijbelse passages:
1. 1 Korintiërs 15:25:Hier staat dat Jezus zal heersen "totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten heeft gelegd." Betekent dit dat Jezus na het einde der tijden niet langer zal heersen over zijn vijanden? Absoluut niet.
2. 2 Samuël 6:23:Het vers zegt dat Michal, de dochter van Saul, geen kinderen had "tot de dag van haar dood." Betekent dit dat Michal na haar dood wel kinderen kreeg? Natuurlijk niet.
In deze voorbeelden en andere passages in de Bijbel betekent het woord "tot" niet dat er na de genoemde gebeurtenis iets verandert. Het beschrijft slechts de situatie tot dat punt, zonder verdere implicaties over wat daarna gebeurt.
Conclusie
De term "broeders van Jezus" in de Bijbel verwijst waarschijnlijk niet naar biologische broers, maar naar naaste familieleden, zoals neven. Dit wordt ondersteund door:
1. Het Semitische gebruik van het woord voor broers.
2. De vermelding van een andere Maria en Klopas als de ouders van Jakobus en Jozef.
3. De kerkelijke traditie die Maria's maagdelijkheid benadrukt.
Door deze context te begrijpen, wordt duidelijk dat de Bijbelse terminologie en de Joodse cultuur van die tijd ons een breder begrip geven van familiebanden en hoe deze werden benoemd.
Zorgplicht volgens de Thora
Volgens de Joodse wet en traditie was het de verantwoordelijkheid van de zoon om voor zijn moeder te zorgen, vooral als zij weduwe was. Deze zorgplicht was diep geworteld in de sociale en religieuze normen van de Joodse samenleving en wordt bevestigd in zowel de Thora als latere Joodse tradities.
De Thora benadrukt het belang van eerbied en zorg voor ouders:
Exodus 20:12 – "Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de HEER, uw God, u geeft."
Deuteronomium 5:16 – Herhaalt deze geboden en benadrukt de noodzaak om ouders te eren.
"Eer" omvat niet alleen respect, maar ook het praktisch ondersteunen van ouders in hun ouderdom of bij verlies van een echtgenoot.
Praktische verplichtingen
In de Joodse samenleving was het gebruikelijk dat de oudste zoon verantwoordelijk was voor de zorg van zijn moeder, vooral als zij weduwe was. Dit ging uit van het principe dat de oudste zoon de eerstgeborene was en een bijzondere verplichting had om voor de familie te zorgen.
Wanneer de vader stierf, nam de oudste zoon vaak de rol over van familiehoofd en werd verantwoordelijk voor het welzijn van zijn moeder en jongere broers en zussen (indien aanwezig).
Deze verplichting gold sterker als er geen andere volwassen mannelijke familieleden waren om de zorg op zich te nemen.
Sociale en religieuze context
In het patriarchale systeem van de Joodse samenleving:
Weduwen werden als bijzonder kwetsbaar beschouwd, omdat ze afhankelijk waren van mannelijke familieleden voor hun levensonderhoud.
De zorg voor weduwen en wezen was een morele en religieuze verplichting, vaak expliciet vermeld in de Thora (bijv. Exodus 22:22: "Vrouwen die weduwe zijn en wezen mag je niet slecht behandelen").
Toepassing op Maria en Jezus
De situatie van Maria en Jezus kan in deze context worden geplaatst:
Maria als weduwe: Jozef wordt niet meer genoemd in de evangeliën na Jezus’ jeugd, wat de vroege kerk en veel geleerden interpreteren als een aanwijzing dat Jozef al was overleden tegen de tijd van Jezus’ openbare bediening.
Jezus als oudste zoon: Volgens Joodse traditie zou Jezus als oudste zoon verantwoordelijk zijn geweest voor de zorg voor zijn moeder. Als Maria andere zonen had gehad, zouden zij deze plicht hebben overgenomen bij Jezus’ overlijden.
Jezus’ zorg voor Maria vanaf het kruis
Toen Jezus aan het kruis hing, droeg Hij de zorg voor Maria over aan de apostel Johannes (Johannes 19:26-27):
"Toen Jezus zijn moeder zag en bij haar de leerling die Hij liefhad, zei Hij tegen zijn moeder: 'Vrouw, zie, uw zoon.' Daarna zei Hij tegen de leerling: 'Zie, uw moeder.' En vanaf dat moment nam de leerling haar in zijn huis op."
Dit moment illustreert dat Maria waarschijnlijk geen andere zonen had. Als dat wel het geval was geweest, zouden zij volgens Joodse normen en wetten de zorg voor haar hebben overgenomen.
Door Maria aan Johannes toe te vertrouwen, laat Jezus zien dat Hij voorziet in haar toekomstige zorg, wat logisch is in de context van haar kwetsbaarheid en zijn eigen naderende dood.
Conclusie 2
Volgens de Joodse wet en traditie was het inderdaad normaal en verplicht dat de zoon voor zijn moeder zorgde, vooral in gevallen waarin zij weduwe was. Jezus’ handeling vanaf het kruis, waarbij Hij Maria toevertrouwde aan Johannes bevestigt indirect dat Maria geen andere kinderen had, omdat anders deze zorgplicht door een andere zoon zou zijn vervuld. Dit benadrukt Maria’s unieke status en versterkt het christelijke geloof in haar eeuwige maagdelijkheid.


Comments